Hoe weet je nou of je een werkwoord met een d of een t schrijft?
Dat vinden veel mensen lastig, terwijl het eigenlijk helemaal niet zo moeilijk is.

Bij de tegenwoordige tijd moet je iets met een T doen, het woord Tegenwoordige tijd zegt het al: de T van tegenwoordige tijd.

VOORBEELDZINNEN

Ik zal jullie tien voorbeeldzinnen geven van zinnen waarbij het werkwoord in de tegenwoordige tijd staat:

Jeroen fietst vandaag al een paar uur achter elkaar.
Fatima verhuist morgen.
Karin verstuurt volgende week een brief.
Zij vindt hem heel erg aardig.
Hij wordt morgen 18 jaar.
De docent legt de werkwoordspelling uit.
Hij betaalt die rekeningen pas volgende maand.
Die jongen telefoneert altijd uren met zijn ouders.
Als jij daar solliciteert, zullen ze je vast aannemen.
Als jij dat mailtje nu verzendt, bel ik hem straks wel even op.

Zie je steeds de t?
fietst
verhuist
verstuurt
vindt
wordt
legt
betaalt
telefoneert
solliciteert
verzendt

Maar waarom zijn sommige werkwoorden in deze zinnen dan met dt geschreven en niet met alleen een t?

in zin 4. bijvoorbeeld is vindt met dt geschreven omdat er een d in het werkwoord zit. vinden. Die d kan je natuurlijk niet weglaten, want dan staat er vint

in zin 5. schrijft je wordt, want er zit een d in het werkwoord worden.

in zin 10. schrijf je verzendt, want er zit een d in het werkwoord verzenden.

Is het echt zo makkelijk? Hoef je alleen maar een t te plakken achter een werkwoord in de tegenwoordige tijd?

Ja, het is echt zo makkelijk!! Er zijn echter twee uitzonderingen.

betaal die rekeningen. (je schrijft niet ; ik betaalt die rekeningen. Als het onderwerp IK is, schrijf je dus geen t achter het werkwoord. Je schrijft dus ook: ik vind (en niet: ik vindt), ik word (en niet: ik wordt)
Verhuis jij morgen of volgende week? (Je schrijft niet: verhuist jij morgen? Als JE of JIJ achter het werkwoord staat, schrijf je dus geen t achter het werkwoord. Je schrijft dus ook: word jij (en niet: wordt jij). Je schrijft dus ook: vind je (en niet: vindt je)

SAMENVATTING

Nog even een korte herhaling:
Bij de tegenwoordige tijd plaats je een T achter het werkwoord.
Je plaatst geen t achter het werkwoord als het onderwerp IK is.
Je plaatst ook geen t achter het werkwoord als JE of JIJ achter het werkwoord staat.

OEFENZINNEN

Nu krijg je van mij tien oefenzinnen.
Kijk goed naar deze zinnen. Schrijf alleen het werkwoord wat ingevuld moet worden op een blaadje.
De antwoorden kan je daarna controleren.
Heb je ze allemaal goed? Geweldig, je snapt het!
Heb je er een paar fout? Bekijk het filmpje dan nog een keertje.

Peter …………………(worden) morgen twintig jaar.
Ik …………………(worden) volgende week twintig jaar.
Karin…………………(betalen) haar rekeningen nooit op tijd.
(Betalen)………………..jij je rekeningen eigenlijk op tijd?
Als zij de sleutel van de voordeur …………….(vinden), kan ze eindelijk naar binnen.
Als ik de sleutel van de voordeur ………………..(vinden), kan ik eindelijk naar binnen.
(Vinden)……………..je haar eigenlijk aardig?
Ik ………………(vinden) haar heel erg aardig.
Denk jij dat Fatima haar aardig ……………….(vinden)?
Elke dag ……………………..(confronteren) zijn moeder hem met zijn slordigheid.

De antwoorden staan in de video.

Heel veel succes en plezier!