In deze les leer je wanneer je 'U' en wanneer 'UW'? En wanneer gebruik je 'JOU' en wanneer 'JOUW'?

Wanneer gebruik je U en wanneer UW?

Dit is echt niet moeilijk.  U is een persoonlijk voornaamwoord, uw is een bezittelijk voornaamwoord.

  1. Als je een persoon bedoelt, gebruik je het woord u: ik stuur u een brief.
  2. Maar ik stuur uw brief naar hem toe. (hier is het een ding/iets geworden, een brief is een zelfstandig naamwoord, het is geen persoon, uw is hier een bezittelijk voornaamwoord, geen persoonlijk voornaamwoord)

Bij jou en jouw werkt het precies hetzelfde:

  1. Ik geef jou een pen. (aan jou, je bedoelt hier een persoon/iemand, jou is een persoonlijk voornaamwoord)
  2. Dat is jouw pen (hier is het een ding/iets geworden, een pen, jouw is hier een bezittelijk voornaamwoord)

En bij mij en mijn gaat het ook zo:

  1. Ik erger mij een beetje aan jou. (mij is hier een persoonlijk voornaamwoord, jou is ook een persoonlijk voornaamwoord)
  2. Dat is mijn auto, ik wil dat jij daar voorzichtig mee omgaat. (je gebruikt hier mijn, want het is weer een ding/iets geworden, mijn auto, mijn is hier een bezittelijk voornaamwoord.

Ik ga wat voorbeeldzinnen geven, dan snap je wat ik bedoel.

VOORBEELDZINNEN
  1. Ik heb u nog zo gezegd voorzichtig te zijn. (u = persoonlijk voornaamwoord, want je bedoelt hier een persoon mee)
  2. Waar is uw nieuwe trui gebleven? (uw = bezittelijk voornaamwoord, want het is een ding/iets geworden, een nieuwe trui)
  3. Dat ik u dat nu nog moet vertellen! (persoon)
  4. is dat u nou duidelijk? (persoon)
  5. uw broek is vies geworden. (uw = bezittelijk voornaamwoord, want het is een ding/iets geworden, een ding, een broek)
  6. Heb ik van u al een antwoord ontvangen? (persoon)
  7. Ik heb dat niet gezegd, dat zijn uw woorden. (uw = bezittelijk voornaamwoord, het zijn dingen geworden, namelijk uw woorden)
  8. Dat idee van u is zo gek nog niet. (persoon)
  9. Ik ga uw voorstel meteen uitvoeren. (uw = bezittelijk voornaamwoord, het is een ding/iets geworden, uw voorstel)
  10. Kan ik op uw aanwezigheid rekenen? uw = bezittelijk voornaamwoord, het is een ding/iets geworden, uw aanwezigheid)

Er is nog wel een instinkertje en dat is de volgende zin:

Ik vind uw dochter erg mooi. Je bedoelt hier wel een persoon mee (uw dochter is een persoon, en geen ding), maar toch is uw hier bezittelijk gebruikt. 

OEFENZINNEN

Nu ga je het zelf proberen! Ik geef je weer tien oefenzinnen. In deze zinnen vul je steeds jou in (als je een persoon bedoelt) of jouw (als je een ding/iets bedoelt en het bezittelijk gebruikt is).

  1. Kan ik op ………………….vertrouwen? (jou of jouw)
  2. ……………….smoesjes hangen mij de keel uit. (jou of jouw)
  3. Heb ik …………………dat al verteld? (jou of jou)
  4. Je kunt ……………………ook niets toevertrouwen.(jou of jouw)
  5. ………………….gevoel heeft je niet bedrogen. (jou of jouw)
  6. ………………….koffers staan nog op Schiphol. (jou of jouw)
  7. Als het aan ………………ligt, gaat het dus niet door? (jou of jouw)
  8. Wij gaan akkoord met ……………………….eerdere voorstel. (jou of jouw)
  9. Ben jij niet bang, dat jij ………………………….baan kwijtraakt? (jou of jouw)
  10. Je kunt je niet voorstellen hoe mooi ik ………………………zus vind. (jou of jouw)

De antwoorden vind je in de video.

Veel succes!