Deze les gaat over bijvoeglijk naamwoorden. Dit vinden veel studenten lastig en dat is het ook.

Een bijvoeglijk naamwoord is iets wat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.

Even een paar voorbeelden om je te laten zien hoeveel bijvoeglijke naamwoorden je kunt gebruiken bij een zelfstandig naamwoord (auto).

een mooie auto
een lelijke auto
een rode auto
een snelle auto
een geparkeerde auto
een nieuwe auto

Je kan eindeloos doorgaan, want alles wat iets over de auto zegt is een bijvoeglijk naamwoord.

WAT VINDEN DE MEESTE STUDENTEN DAN ZO LASTIG?

Dat zal ik je hieronder laten zien:

  1. Een aardig meisje. (aardig = een bijvoeglijk naamwoord)
  2. Een aardige jongen. (aardige = een bijvoeglijk naamwoord.

Als je goed kijkt, zie je dat het bijvoeglijk naamwoord in zin 1 anders is dan in zin 2.
Er is een -e bijgekomen in zin 2.

Waarom is het een aardig meisje, maar een aardige jongen

Heel simpel; omdat meisje een HET-WOORD is ( HET meisje) en jongen een DE-WOORD (DE jongen).

Je zult dus moeten weten of iets een HET-woord is, want anders doe je het fout.

VOORBEELDEN

Ik ga je voorbeelden geven van uitspraken die ik vaak van studenten hoor, maar die dus niet goed zijn:

  1. Een lekkere weertje (= fout, weertje is een HET-woord, je moet dus zeggen : wat een lekker weertje.
  2. Een mooie meisje (= fout, je moet zeggen : wat een mooi meisje)
  3. Een leuke feest (= fout, je moet zeggen : wat een leuk feest.
  4. een opgeruimde bureau (= fout, je moet zeggen: een opgeruimd bureau.
  5. Een vieze raam (= fout, je moet zeggen: een vies raam)

Je kunt het alleen goed doen als je de HET-woorden uit je hoofd leert. Begin met HET-woorden die je vaak gebruikt op je werk of op school.

OEFENINGEN

Nu ga je het weer zelf proberen.

Ik geef je voorbeeldzinnen waarbij jij steeds het goede bijvoeglijk naamwoord moet invullen.

  1. een ……………………cijfer (hoog/hoge)
  2. een ……………………diploma (behaald/behaalde)
  3. een ……………………rooster (goed/goede)
  4. een…………………….lokaal (opgeruimd/opgeruimde)
  5. een ……………………hemel (bewolkt/bewolkte)
  6. een…………………….licht (helder/heldere)
  7. een ……………………plein (gevaarlijk/gevaarlijke)
  8. een ……………………verhaal (fictief/fictieve)
  9. een……………………..team (goed/goede)
  10. een……………………..glas (vies/vieze)

Zie de antwoorden in de video.

Veel succes en plezier!