In deze leer je wanneer je HUN, HEN en ZIJ moet gebruiken. Weet je wat op dit moment de meest gemaakte fout is?
Dat is:
HUN hebben…….
HUN zeggen…….
Als je erop gaat letten, hoor je dit elke dag meerdere mensen fout zeggen. Het woordje HUN wordt echt voortdurend fout gebruikt. Jij gaat in deze les leren hoe het wel moet. Hoe leuk is dat!

HUN is een bezittelijk voornaamwoord. Je gebruikt het om iemands bezit uit te drukken.:

Hun huis, hun auto, hun geld, hun sleutels, hun vakantie. Zie je dat er steeds een zelfstandig naamwoord achter staat? Ik zal het zelfstandig naamwoord onderstrepen:
Hun huis
Hun auto
hun geld
hun sleutels
hun vakantie

Maar je kunt dus niet zeggen : Hun hebben dat betaald.
Hier moet je zeggen: ZIJ hebben dat betaald. 

Zij = een persoonlijk voornaamwoord
Hun = een bezittelijk voornaamwoord

VOORBEELDEN

Ik zal je een paar zinnen geven waarbij het woordje HUN steeds verkeerd gebruikt is. Elke keer als je HUN ziet staan, moet je dat vervangen voor ZIJ. 

  1. Hun wilden niet komen. (ZIJ wilden niet komen)
  2. Als hun nu maar op tijd zijn. (Als ZIJ nu maar op tijd zijn)
  3. Ik heb begrepen dat hun het wel leuk vinden. (ik heb begrepen dat ZIJ het wel leuk vinden)
  4. Koken, dat kunnen hun wel. (koken, dat kunnen ZIJ wel)
  5. Hun zeggen dat hun dat hebben gedaan. (ZIJ zeggen dat ZIJ dat gedaan hebben)
Wanneer gebruik je het woordje HUN dan wel?

Je hoeft maar twee regels te onthouden.

  1. Als het bezittelijk is (dus hun huis, hun geld etc)
  2. Als je er AAN voor kunt denken.

De eerste regel is duidelijk, de meeste studenten snappen dat ook meteen. De tweede regel zal ik uitleggen. Wat bedoel ik met dat je er AAN voor moet kunnen denken? Ik laat dat zien met een paar duidelijke voorbeeldzinnen.

  1. Ik geef HUN dat boek. ( je kunt hier AAN voor denken: AAN HUN)
  2. Wij hebben HUN gisteren een cadeau gegeven. ( je kunt hier AAN voor denken: AAN HUN)
  3. Ik durf HUN dat niet te vertellen. ( je kunt hier AAN voor denken: AAN HUN)

Goed, het gebruik van HUN en ZIJ snap je nu denk ik wel. Nou blijft er nog eentje over en dat is het woordje HEN. Wanneer gebruik je dan het woordje HEN?

Als je het jezelf makkelijk wil maken, dan leer je alleen het gebruik van de regels bij HUN uit je hoofd en gebruik je gewoon in de andere gevallen HEN. 

Dus als het niet bezittelijk is en je kunt er geen AAN voor denken, dan gebruik je HEN.

Een tip: Hen gebruik je vaak na een voorzetsel (na op, in, met, na, voor, aan, bij).

Let op; als AAN in de tekst staat gebruik je HEN en als je AAN ervoor kunt denken, dan gebruik je HUN.

VOORBEELDZINNEN

Ik ga weer een paar voorbeeldzinnen geven, zodat je steeds kunt zien welk woordje je moet gebruiken:

  1. Ik heb HUN broer uitgenodigd. (het woordje HUN=bezittelijk hier, HUN broer)
  2. Ik heb HEN uitgenodigd. (het is niet bezittelijk, je kunt er ook geen AAN voor denken, dus het woordje HUN kan je hier niet gebruiken)
  3. ZIJ wilden liever niet komen. (HUN of HEN kan je hier niet gebruiken)
  4. Ik vind HUN nieuwe auto mooi. (bezittelijk)
  5. Ik heb speciaal voor HEN een taart gebakken. (je kunt er geen AAN voor denken en het is niet bezittelijk, dus het woordje HUN kan je hier niet gebruiken)

OEFENZINNEN

Vul in:  HUN, HEN of ZIJ

  1. Ik heb geen vertrouwen meer in ……………
  2. Wat is …………….adres?
  3. Hij heeft ……………….weg zien rijden.
  4. Wij hebben ………………..een auto gegeven.
  5. Ik heb bij ………………laatst heerlijk gegeten.
  6. Geef die pen maar aan ………….
  7. Welke kleding dragen …………….?
  8. Als je dat voor………….doet, zijn ze vast dankbaar.
  9. Ik heb gehoord dat …………… ook naar dat feest gaan.
  10. Geef ……….snel een antwoord.

Zie de antwoorden in de video.

Veel succes en plezier!